‘Een oase’ (Fragment uit: van Den Haag naar Keulen pt. III)

In mijn novelle (werktitel: Van Den Haag naar Keulen en terug) schep ik een literaire vertelling van vijftien jaar uit mijn leven. Het boek is opgedeeld in vier delen, waarvan ik hier fragmenten deel. Dit fragment is afkomstig uit deel III (‘Onder druk’) en speelt in 2019.

Er klinken sirenes. Voor mijn oog gloeit de omgeving rood op. Mijn huisgenoot schreeuwt weer naar boven. Ik spring uit bed, ren naar de ramen en trek met een ruk de gordijnen open. Buiten zie ik niets anders dan het verlaten kruispunt van een doorgaande weg.

Vanuit het tweepersoons bed klinkt gelach van mijn vader, met wie ik deze hotelkamer in Berlijn deel. De brand, die in mijn vorige huis in de keuken uitbrak terwijl ik erboven lag te slapen, is nooit uit mijn systeem verdwenen. Het gebeurt zelden, maar als ik een schroeigeur ruik staan mijn zintuigen subiet op scherp. Ik ben te beschaamd om mijn verontwaardiging te laten merken.

Dat ik zo reageer heeft misschien met meer te maken dan alleen een voorbijrijdende brandweerwagen. Toen ik samen met mijn vader op fietsvakantie ging werd ik ziek en moest mijn moeder ons al de eerste dag komen ophalen. Later in de Franse Alpen, ik was toen 24, kreeg ik op de eerste avond een aanval van benauwdheid en vluchtte naar buiten, biddend tot een God waarin ik niet geloof, ervan verzekerd dat dit mijn einde was. En ook nu word ik rustiger als ik een paar dagen later met vijf onbekenden in een trein-couchette zit, de stad uit. Dat is althans het doel.

Reizen

Bij een station in een buitenwijk van de stad houdt de trein plotseling halt. ‘We hebben geen machinist’, roept een stem door de intercom, alsof de bestuurder onverwacht in rook is opgegaan. ‘Het kan een uur duren voor we verder kunnen’. Op mijn sokken loop ik een rondje over het godverlaten perron; dit is reizen, denk ik, me tevreden overgevend aan de situatie. Terug in de couchette moet ik denken aan een hele slechte Nederlandse film over een eindeloze file, waarin van alles tussen de automobilisten ontstaat. Ditmaal zijn we met zijn zessen tot elkaar veroordeeld. Mijn reigenoten lezen wat, scrollen verveeld op hun telefoon en kijken zuchtend naar buiten. Maar omdat je dat niet eeuwig volhoudt begint de meest spraakzame van de inzittenden, een man van een jaar of dertig, een gesprek. Ook ik word uitgehoord. In mijn beste Duits, en dat is niet heel best, doe ik een gooi en vertel over het bezoek aan Dresden en mijn kampeerplan. “Ah, Sächsische Schweiz, das ist sehr shön”, reageert hij, waarop anderen hem met eigen ervaringen bijvallen. Al snel ben ik juist blij met mijn slechte Duits, dan kan ik me van de domme houden als dat uitkomt.

Aan de Elbe

Ik ontmoet mijn host op de binnenplaats voor de deur, waar hij net de band van zijn oude racefietsje plakt. Zonder zijn vette hand te willen schudden wijst hij een plek voor mijn fiets en het appartement boven. Mario blijkt ook schrijver en is zo gastvrij dat het lijkt alsof ik bij hem inwoon. Als hij ’s ochtends vertrekt zet ik koffie op het gasstel en kijk uit over de binnentuinen aan de achterkant. De lucht trilt in de verwachting van een hete dag. Achter de rij huizen die mijn zicht inperkt stroomt de Elbe dunnetjes door het brede rivierbed, als een jongetje in te ruime kleding van zijn broer. De rivier vormt een barrière met het centrum, die met machtsvertoon door drie bruggen wordt overwonnen. Na het avondeten pak ik de fiets en rijd de straat uit en passeer een groep jongeren die bij het kruispunt op de stoep zitten te praten. Verderop worden in de rivierbedding vuurtjes gestookt en wordt gedronken.

Als ik mijn gastheer de volgende ochtend spreek vraag ik hem over de deelstaatverkiezingen, waarvoor aan iedere lantaarnpaal een poster hangt. “Bijna de helft van de stad stemt Afd”, vertelt hij hoofdschuddend. Na de politieke rollercoaster van Hambacher Forst, waar ik me vorig jaar mengde onder de actievoerders, verdiep ik me opnieuw spontaan in de Duitse maatschappij. Ik vind dit DDR-restant interessanter dan het historisch centrum van Dresden, dat na het bombardement in 1945 tientallen jaren in desolate staat verkeerde. Het is nu weer spic en span, maar voelt zo georkestreerd dat het is alsof ik door een museum loop. Ergens voelen dit soort operaties ook wrang; alsof het rijke West-Duitsland na 1989 miljoenen injecteerde in het centrum, maar daarbij de inwoners vergat. Ik ben blij als ik na een warme lunch op de pedalen stap; op naar de rivier, die me stroomopwaarts naar de grens voert.

Sächsische Schweiz

Vanaf mijn tent kijk ik uit over velden, die heuvelaf overgaan in de bossen van het natuurgebied. Rotsformaties doemen er als Boheemse monolieten op uit het groen. Links van mij loopt de weg dood in een rondje om een majestueuze eik, alsof die het einde van de wereld markeert. Het voelt onmiskenbaar alsof hierachter alles ophoudt, een gevoel dat versterkt wordt door de grens die werkelijk achter de heuvels ligt. Leek de stad eerder een hoogtepunt, vanuit het gras blijkt Dresden niet meer dan een tussenstop naar contemplatie. Ik verbaas me over die verwijding van mijn bewustzijn. Ineens durf ik mezelf te zijn te midden van vreemde stemmen van campinggasten rondom mij en voel me rustig.

Terwijl de zon buiten mijn zicht achter de horizon verdwijnt, komen uit het dal plukjes wolken omhoog trekken. Vanachter bosschages doemt af en toe een wolkje op, die dan, nu hij toch zichtbaar is, stiekem de heuvel een stukje optrekt en vervolgens rechts weer uit beeld verdwijnt. Terwijl ik mijn brood eet kijk ik gefascineerd naar het schouwspel. Dan krijg ik een idee. Ik posteer een pak sinaasappelsap op tafel en zet mijn telefoon er, op het dal gericht, tegenaan. Ik eet met ingehouden adem, want hij mag niet bewegen (!), en film hoe de wolken de heuvel met iedere golf verder optrekken, steeds dichter naar de camping toe. Het is mooier dan ik had durven dromen; met deze zeven minuten kan ik een mijn eerste timelapse maken!

Als ik even later van de camping wandel, de heuvel af en de landerijen in, is de vrijheid totaal. Toch is er ook een ander stemmetje dat twijfelt en voor het eerst stelt hij nu eens zinnige vragen. Want hoe moet het straks verder als ik over een paar dagen wakker word in mijn eigen bed? Ik denk aan het team op werk, waar ik eigenlijk niet lekker op mijn plek zit en aan mijn beperkte sociale leven. Weifelend luister ik naar een vogel, kijk naar het laagland rechts van me en staar weer naar de bossen die inmiddels half verscholen gaan in de wolken. Wolken die de klare lucht hebben ingenomen en de weersverandering markeren die op de drempel staat. Nog één moment sta ik stil en adem diep in; dit zou voorlopig weleens mijn laatste oase kunnen zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *