Ik haalde de teil leeg en aanschouwde voor een moment het bruingrijze water dat achterbleef. Dat gooide ik weg in de gootsteen van de bijkeuken. Marie-Lisette kon tevreden zijn, de overhemden verkeerden stuk voor stuk weer in onberispelijke staat.
Verzonken in de ritmes van muziek die speelden in mijn hoofd –radio maakte het tot een genot om hier te werken- nam ik de overhemden mee naar buiten om ze aan de lijn te hangen. De zon zou me vanmorgen helpen, schatte ik in, om ze nog voor de lunch weer op de plank te hebben liggen. Misschien dat ik vanmiddag zelfs wat eerder klaar zou zijn. Een zalig idee, op een stralende dag als deze. Fluitend was ik de eerste etage aan het ontdoen van vuiligheid, toen ik de bazin mijn naam hoorde roepen. Er klonk onmiskenbaar boosheid door in haar stem en toen ik de trap afliep die uitkwam in de statige hoge hal, trof ik daar Marie-Lisette. Haar uitdrukking stond bars, de mond strak in de plooi: ‘Sophia, heb je enig idee hoe de was erbij hangt?’
Ik sloeg mijn ogen neer, schudde mijn hoofd en volgde haar rappe tred door de gang naar de achtertuin. De geur van ovenvers brood bereikte mijn neus toen we de bijkeuken passeerden. Hoe een van mijn favoriete geuren een conflict aanging met de harde realiteit. Om die te relativeren, daar was ik gedurende de aftocht niet in geslaagd, stelde ik teleurgesteld vast. Ik was vergevorderd in mijn overpeinzingen toen ik over de drempel heen de tuin in stapte. Een ongekend verbaal geweld bracht me terug in het heden. Marie-Lisette, gewoonlijk de rust zelve, hield in de handen twee piepkleine poesjes vast. In haar gezicht zag ik een mengeling van afschuw en woede. Ik keek naar de was en toen weer naar de poesjes, die bungelden in de lucht. Nog voor lunchtijd stond ik op de sierlijk betegelde straat van mijn voormalig werkgeefster, te bedenken wat ik met deze zonovergoten middag zou gaan doen.
—
Ik keek omhoog door de zee van naalden boven mijn hoofd. Hoewel de warmste uren achter de rug waren, stond de zon nog altijd hoog aan de hemel. Felgekleurde vlinders fladderden rond mij door het kniehoge gras. De pijnboom waartegen ik rustte bood me wat schaduw en koelte, voor zover je van dat laatste spreken kon. Uit het dorp een stukje heuvelafwaarts kwam niet veel meer dan een oeverloze stilte voort. En af en toe het geloei van een niet gemolken koe die deze verbrak.
Ik moest denken aan mevrouw Lucia. Wat een fijne bazin was zij geweest. Daar maakte ik onder werktijd regelmatig een praatje. En omdat het zo goed klikte kon ik bij haar wel een potje breken. In gedachten kon ik nog altijd door haar ouderwetse interieur lopen. De teaken houten meubels en zware lederen stoelen dwongen een zeker ontzag af bij hun bezoekers. Als ik binnen klaar was, deed ik er in de loop van de ochtend vaak de ramen. Het was fijn om rondom het huis te zijn, om te lopen in haar weelderige tuin die sterk geurde naar lavendel. Ze had zo haar voorkeuren, dacht ik frivool en ik moest meteen denken aan de ordehandhaving in haar badkamer. Minutieus waren de potjes er gerangschikt geweest op kleur, waardoor ze altijd het middelste of achterste potje nodig had wanneer ze douchte, of een bad nam.
Wanneer ik er -veelal nog vroeg in de middag- klaar was pakte ze met haar gerimpelde handen de mijne vast en deed haar zegje over mijn inzet. ‘Toewijding’, zei ze dan, ‘is de basis van zelfontplooiing’. En; ‘je bent goed bedeeld mijn kind. Jij zal het nog ver schoppen’. Ik met mijn 15 jaar smolt dan helemaal. Het zette me aan om nog iets meer mijn best voor haar te doen. En hoe ouder ze werd, des te vaker werd ik geprezen. Maar goed, haar zes maal zo grote levenservaring had ook een onmiskenbaar nadeel, het moment van scheiding leek altijd aanstaande.
Ik wendde mijn gedachten af van die nare gebeurtenis, en pakte uit mijn schoudertas een kan Engelse thee en twee rijk belegde sandwiches. Het uitzicht hier was nogal ongewoon voor tijdens lunchtijd, maar ze deed zeker niet onder voor hetgeen ik aan gewend was geraakt. Terwijl ik mezelf inschonk liet ik de omringende stilte op me inwerken. Overdrijvende wolken wierpen beurtelings hun schaduwen over het dal. In het dorp blafte een hond, ik vermoed de Duitse herder van boer Martinique. Die blafte naar iedere ziel die hun erf passeerde. Hoe kon de wereld zo zorgeloos lijken, terwijl de werkelijkheid zo anders was, dacht ik in een toenemende staat van vertwijfeling.
Haar dood ja, herinnerde ik mezelf aan het open eindje in mijn gedachten dat ik het liefst wilde afsluiten. Ik kon het me nog goed herinneren. De eerste jaren na haar heengaan raakte ik nog regelmatig vervuld van melancholie. Toch had ik niet lang thuisgezeten, maar of dat feit iets positiefs was geweest, daar ben ik nooit echt van overtuigd geraakt. Toegegeven, op het moment van mijn eerste aantreden was ik verrukt geweest. ‘Je reputatie snelt je vooruit’, had mijn nieuwe werkgeefster meteen gezegd. De toon voor hoge verwachtingen was gezet.
Iets loste zijn honger in op mijn huid, mijn linker arm stak plaatselijk ineens fel. ‘Cazzo’, vloekte ik in mezelf. Niets meer dan een mug, besefte ik me en ik wreef over de zere plek alsof dat de pijn verlichten zou. Plotseling realiseerde ik me dat ik al even tijdloos geleefd had. In mijn poging op te staan viel ik bijna achterover. Mijn spieren voelden nog stijf aan van het dagelijkse buffelen op werk. Dat zou snel minder worden, dacht ik me met gemengde gevoelens en ik liep een stukje heuvelopwaarts. De top van de dorpskerk en het schild met de drie schapen daarop, werden nu zichtbaar. De klok zou het volgende zijn wat ik zien kon. Ik slaakte een zucht, Stephano’s ogen voelde ik bijkans priemen in mijn rug. Er moest thuis nog een hoop worden gedaan en op een doorsnee dag zou ik ondertussen wel thuis zijn geweest.
Ik liep daarom terug naar de boom om mijn spullen te pakken, alvorens de heuvel verder af te dalen. Met stevige pas stapte ik naar beneden richting het dorp. Het was fijn om na de genoten rust weer even in beweging te zijn. De halmen van het gras aaiden langs mijn benen, de rok die ik droeg was een van de fijnste, besloot ik. Ondanks het gedwongen karakter van de wandeling naar huis voelde ik me nu wat beter dan eerder vanmiddag. De gedachten aan vroeger tijden leken hun plek voor even te hebben gevonden en verkeerden in rust. Tot ik als versteend naast de schuur stond, starend naar de deurklink van ons huis, mijn oren gespitst voor geluiden van de hond. Alleen de bellen van koeien op de achtergrond, verder stilte. Even trachtte ik mezelf moed in te praten, om vervolgens mijn entree te forceren.
‘Giorno Stephano, sono a casa!’
– ‘Sophia!’ Met een geforceerd zelfvertrouwen liep ik hem tegemoet. Zijn glimlach ontblootte zijn tanden zo gauw hij me in het oog kreeg. Hij zag er goed uit vandaag. Ik gaf hem een begroetende kus, hij legde zijn zware hand op mijn dij. ‘Is het goed gegaan op werk’, vroeg hij geïnteresseerd. Zijn zachtmoedige ogen die de mijne vonden en zijn diepe, oprechte stemgeluid deden mijn aarzelingen van zo-even smelten in luttele seconden.
‘Bene’, antwoordde ik bevestigend. ‘Molto Bene!’
De schemering was aanstaande. De laatste zonnestralen van de dag verlichtten de keuken, terwijl ik er de laatste klus van de dag voorbereidde. In mezelf gekeerd spoelde ik de vaat af in de granieten wasbak. Op de achtergrond hoorde ik bij vlagen de zingende stem van Stephano onder de douche vandaan komen. Ik dacht aan de nieuwe dag en voelde schuldgevoelens groeien tegenover hem. Zijn onbezorgdheid en mijn blik op de dag van morgen leken mijn zorgen aan te wakkeren. Mijn altijd bereidwillige echtgenoot zou over tien minuten naast me staan om te assisteren bij de afwas, al was het maar uit gezelligheid. In de stiltes zou hij mijn wroeging herkennen en dan vragen naar de reden daarvan. Ik raakte langzamerhand verstoken van mogelijkheden om het drama nog langer te verbergen.
Stephano oogde fris en energiek toen hij zich even later bij mij voegde aan het aanrecht, om het laatste uur van de dag samen door te brengen. Waar haalt deze man het vandaan, ontsproot een vraag spontaan in mijn hoofd. Enthousiast begon hij te vertellen over een onderonsje met de buurman vanmiddag: ‘Die man wil zijn koeien weg doen en druiven gaan verbouwen, snap jij dat nou?’ Ik reageerde lauw, bereidde me voor op wat komen ging.
‘Stephano. Marie-Lisette was vanmorgen weer eens boos’.
– ‘Vertel me wat nieuws?’
‘Ik… ik hoef niet meer terug te komen’.
Het was alsof er een wolk voor zijn gezicht langs vloog. Zijn gezicht betrok, zijn mond had niet langer de speelse welving van gewoonlijk. Zijn brein leek even stil te staan, zoekend naar een plausibele verklaring voor het onmogelijke. Mijn hart bonkte in mijn keel.
‘Waarom Sophia, hoe krijg je dat voor elkaar, bracht hij uit in een mengeling van verbazing en verrukking’.
– ‘Je hoeft niet gelijk zo aanvallend te doen’, snauwde ik.
‘Sophia! Dit was je tweede baan in één jaar tijd’.
Voor een kort moment sloeg ik mijn ogen neer en dacht na. Het vanmorgen gebeurde schoot door mijn hoofd. De schuldgevoelens die eraan gekoppeld waren ervoer ik als was het vanmorgen. ‘Ik heb zo mijn best gedaan, ik heb alles geprobeerd te doen zoals we het hebben besproken. Maar het was niet goed genoeg’, verzuchtte ik theatraal om met een rustiger stem mijn verhaal te vervolgen. ‘Het was vanmorgen mooi weer zoals je weet. En dinsdag is wasdag, dus ging in de loop van de ochtend de was naar buiten. Je weet hoe Marie-Lisette woont he?’ Hij knikte bijna onzichtbaar.
‘Ze heeft me laatst gewaarschuwd, maar soms…’. Ik voelde gêne opkomen als brandend maagzuur en vreesde zijn reactie meer dan goed voor me was. ‘Soms ben ik er niet helemaal bij’, bracht ik haast stotterend uit.
Stephano zuchtte diep en keek naar het plafond, alsof hij tot tien moest tellen om me niet te lijf te gaan. Hij deed dit altijd als hij intern in strijd verkeerde over de juiste reactie op een van mijn stommiteiten.
‘Dus je hing de was op’, zei hij uiteindelijk, ‘daar is op zich niets mis mee. Waarom ontsloeg ze je dan?’
– ‘Toen ze terugkwam van de ochtendschool riep ze me naar beneden’, vervolgde ik mijn verhaal gespannen en liet een stilte vallen. ‘Toen ik beneden kwam zag ik aan haar gezicht dat het mis was en liep met haar mee naar buiten’.
‘Kom tot je punt Sophia…’
– ‘Ja ja, dat komt nu’, suste ik hem. ‘De buren hebben sinds kort twee poesjes, die had ik nog nooit gezien. Waarschijnlijk hielden ze die eerder binnen, maar vanmorgen kennelijk niet. De kleren waren geruïneerd, ze zaten onder het haar en hadden er ook met hun nagels aan gehangen. Het was verschrikkelijk!’
Stephano´s ogen stonden wijd, hij wendde zijn gezicht af.
‘Ik ben werkeloos Stephano!’ Snikkend vloog ik hem om de hals en vond troost op zijn brede boeren schouders. Uit ervaring wist ik dat ik hiermee zijn afkeuring ook breken zou. Langzaam zakten de schouders in een ontspannen toestand en voelde ik hoe mijn verdriet plaatsmaakte voor troost. Hij stelde voor om te verplaatsen naar de bank en liep zelf de keuken in. Ik verkeerde in een troostrijk vacuüm en had nauwelijks door dat een bekende melodie begon te spelen.
‘Alsjeblieft’, zei Stephano terwijl hij een glas sap voor me neerzette. De tonen van de muziek kwamen nu binnen en raakten mijn ziel. Sterkten mij in de overtuiging dat de mooie dingen van het leven nog altijd bereikbaar zijn. Ze zijn onder ons, dacht ik hoopvol. En hoewel de meest waardevolle misschien naast mij zit draag ik de meeste bij me. Zijn hand op mijn been, een vrijwel verduisterde kamer. De hond klonk rusteloos. ‘Zullen we nog even een stuk met hem gaan lopen’, vroeg ik Stephano breekbaar.